Als je met honden wilt fokken is het handig om wat van genetica af te weten. Genetica is de wetenschap die erfelijkheid probeert te beschrijven en te verklaren. Een ander woord voor genetica is erfelijkheidsleer. Hierna worden een aantal basisbegrippen in de genetica van honden beschreven.
Soort
Twee individuen horen tot dezelfde soort als zij zich onderling kunnen voortplanten én als hun nakomelingen vruchtbaar zijn. Aangezien vrijwel alle honden met elkaar gekruist kunnen worden behoren alle honden tot dezelfde soort: hond.
Chromosomen
Een chromosoom bevind zich in de celkern van elke cel van een individu. Een Chromosoom bevat een stukje DNA. Elke soort heeft een andere hoeveelheid aan chromosomen. Zo heeft de mens 46 chromosomen of 23 paar chromosomen, en heeft een hond 78 chromosomen of 39 paar chromosomen. De meeste chromosomen komen per type en per kenmerk vaak per twee voor. Soms komt het voor dat er een chromosoom teveel of te weinig is. Bij de afwijking syndroom van down bijvoorbeeld is er een chromosoom teveel. Eén paar chromosomen bepaalt het geslacht. Een pup krijgt een chromosoom van zijn vader en een van zijn moeder. Samen vormen die een paar. Een vrouwtje heeft XX en een mannetje XY. Alléén als de vader de y doorgeeft wordt de pup een mannetje.
Genen en allelen
Elke chromosoom bestaat uit genen. Elk gen bepaalt een specifieke erfelijke eigenschap, zoals de oogkleur, lengte van de staart, enzovoorts. Als er meerdere genen informatie bevatten over hetzelfde kenmerk dan noemen we dit koppel van genen allelen of allelenparen. Een allel zorgt voor de specifieke uiting van een bepaald gen.
Homologe chromosomen
Homologe chromosomen zijn twee overeenkomstige chromosomen in een celkern. Doorgaans, ook bij de mens, komen chromosomen voor in paren van homologe chromosomen, waarbij één exemplaar van de moeder komt en het andere van de vader. Twee homologe chromosomen hebben een gelijke opbouw, maar zijn niet identiek. Ze bevatten dezelfde genen op dezelfde plaats, maar met verschillende genetische informatie, omdat de allelen verschillend zijn. Beide homologe chromosomen kunnen bijvoorbeeld coderen voor de oogkleur, maar de ene voor blauwe ogen en de andere voor bruine.
Homozygoot en heterozygoot
Als de allelen van een bepaald kenmerk op beide homologe chromosomen gelijk zijn dan spreekt men van homozygoot. Als alle eigenschappen van een bepaalde hond homozygoot zijn, dan is die hond raszuiver. Als de allelen van een bepaald kenmertk op beide homologe chromosomen niet gelijk zijn dan spreekt men van heterozygoot. Als een hond heterozygote eigenschappen heeft is hij niet raszuiver, maar een kruising.
Fenotype en genotype
Het fenotype zijn alle zichtbare eigenschappen zoals oogkleur, pootlengte, haarkleur enzovoorts. De informatie over de erfelijke eigenschappen opgeslagen in het DNA noem je het genotype.
Bij het fenotype speelt behalve het genotype het milieu, dus externe factoren een grote rol.
Als bepaalde kenmerken niet te wijten zijn aan de genen maar wel aan het milieu dan spreken we van modificaties. Deze zijn niet erfelijk en ook niet blijvend.
Als kenmerken niet te wijten zijn aan genen, maar wel aan individuele verschillen dan spreken we van fluctuaties. Fluctuaties zijn niet erfelijk. Bijvoorbeeld alle puppies uit één nest hebben allemaal een verschillend karakter. Dit is omdat er fluctuatie is in het karakter.
Dominant en recessief
Het allel dat tot uiting komt in het fenotype van heterozygote chromosomen is dominant. Het allel dat niet tot uiting komt in het fenotype is recessief.
Als bijvoorbeeld de genen van een bepaalde hond het allel zwart en het allel bruin bevat, en de hond is zwart dan is zwart dominant ten opzichte van bruin.
Inteelt lijnteelt outcross
Als je honden wilt fokken kun je dit doen via outcross, lijnteelt of inteelt. Outcross betekent dat er twee honden worden gebruikt die geen familie van elkaar zijn. Dit levert honden met een toenemende vruchtbaarheid en vitaliteit op.
Bij inteelt krijgen er twee honden die nauw aan elkaar verwant zijn een nest. Bijvoorbeeld vader-dochter, broer-zuster, moeder-zoon of halfbroer-halfzuster. Inteelt is niet geweest want er treedt snel verlies van heterozygotie (inteeltdepressie) op, wat afname van vitaliteit, grootte en vruchtbaarheid als gevolg heeft.
Bij lijnteelt paren er twee honden die aan beide kanten van de stamboom gezamenlijke voorouders hebben. Een voorbeeld van lijnteelt is een kruising tussen oom/nicht, tante-neef of neef-nicht. De meeste goede fokkers fokken via lijnteelt. Ze hebben een eigen lijn en selecteren de dieren zoveel mogelijk binnen deze lijn. Om inteelt zo veel mogelijk te vermijden kiest de fokker een geschikt koppel dat zo min mogelijk verwant is. Echter, hoe langer de lijn is, hoe minder erfelijke variatie er over blijft. Inteelt en lijnteelt liggen dan zeer dicht bij elkaar.
Heb twee Mechelse herders, broer en zus.
Teef was loops, en is door broer gedekt, even niet opgelet.
Wat kunnen we doen.
Is vandaag gebeurd.